Het Nederlandse chemiebedrijf DSM en zijn Belgische sectorgenoot Solvay volgen min of meer dezelfde strategie. Deze draait om focus op hoogwaardige producten aan de bovenkant van de markt. De Duitse concurrent BASF volgt juist een gespreide strategie. Wat betreft rendement en beurswaardering maakt het weinig uit.
Solvay maakte deze week bekend dat het voor 1,6 miljard euro de polyamide-activiteiten verkoopt aan BASF. Polyamide wordt gebruikt om nylon te maken, maar heeft ook industriële toepassingen.
De verkoop past in de strategie van Solvay om zich te richten op gespecialiseerde, op maat gemaakte en op duurzaamheid gerichte producten. De Belgen doen hun activiteiten in bulkchemie de deur uit.
Dit is bijvoorbeeld te zien in de verandering van de sectoren waar de omzet vandaan komt. Een kwart komt nu van automobielfabrikanten tegen enkele procenten in 2010. Hetzelfde geldt voor de voedings- en voermiddelenindustrie. Die is nu goed voor 10 procent van de omzet. Tegelijkertijd nam het aandeel van omzet uit bijvoorbeeld bouw en industrie sterk af.
De gedachte is dat de meer hoogwaardige producten minder gevoelig zijn voor de economische cyclus. Ook zouden daar meer groeikansen zijn.
DSM volgt een soortgelijke strategie. In 2015 werden bijvoorbeeld de caprolactamactiviteiten op afstand gezet en voor een groot deel verkocht. Caprolactam wordt toegepast in heel veel kunststofproducten en vezels. Er gaat tegelijkertijd geen gelegenheid voorbij dat topman Feike Sijbesma wijst op de focus op duurzaamheid en innovatie van DSM.
Terwijl de Nederlandse en Belgische chemieconcerns zich dus richten op een relatief selecte groep producten en markten, gaat BASF er prat op dat het een heel brede portefeuille heeft. Het heeft de doelstelling om de helft van de omzet uit gespecialiseerde producten te halen en de andere helft uit een gespreide portefeuille van ‘traditionele’ chemieproducten.
In theorie zou focus zoals Solvay en DSM die aanbrengen moeten leiden tot betere resultaten. De rendementscijfers laten echter zien dat dit tegenvalt. Wat betreft het operationeel resultaat is Solvay het meest rendabel met een operationele winstmarge van bijna 19 procent in 2015 en bijna 20 procent in 2016. DSM en BASF zitten rond de 15 procent.
Een blik op het rendement op het geïnvesteerde kapitaal (Return On Capital Employed, ROCE) laat zien dat BASF het echter aanzienlijk beter doet dan de andere twee. In 2016 zat BASF op 13 procent, tegen rond onder de 8 procent voor Solvay en 10 procent voor DSM.
Het verschil tussen Solvay en BASF is voor een deel te verklaren door de relatief grote schuld van de eerste. De nettoschuld van Solvay telde eind 2016 op tot 6,6 miljard euro. Het in omzet bijna zeven keer grotere BASF had bijna 13 miljard euro nettoschuld.
De bedrijven ontlopen elkaar dus niet zoveel als het gaat om rendement. Beleggers lijken dat voordeel ook niet te zien. BASF wordt iets hoger gewaardeerd, met bijna 17 keer de nettowinst per aandeel, maar de aandelen ontlopen elkaar niet veel.
Al met al zijn de voordelen van focus ten opzichte van spreiding minder duidelijk dan bij Solvay en DSM wellicht wordt gehoopt. De toekomst moet uitwijzen welke strategie het verstandigste en voor beleggers de meest rendabele zal zijn.
|
Solvay |
DSM |
BASF |
Omzet |
€ 7,9 mld |
€ 10,9 mld |
€ 70,5 mld |
EBITDA-marge |
20,9% |
15,9% |
15,1% |
ROCE |
10,4% |
7,7% |
13,0% |
Koers-winstverhouding |
14,7 |
15,8 |
16,8 |
*ROCE = Return On Capital Employed, hier EBIT/(balanstotaal – crediteuren) voor Solvay en BASF, volgens rapportage in jaarverslag voor DSM