Nederlandse belastingplichtigen betalen belasting over hun inkomen uit vermogen: de zogenoemde grondslag sparen en beleggen (box 3). De belasting in box 3 heet ook wel de vermogensrendementsheffing.
Het inkomen uit vermogen en de belasting in box 3 worden berekend over het vermogen (de waarde van je bezittingen min je schulden) dat je bezit op 1 januari van het jaar waarover je aangifte doet. Op de website van de Belastingdienst lees je wat er wordt verstaan onder de bezittingen en schulden die per saldo behoren tot het vermogen.
Belasting over inkomen uit vermogen
Het inkomen uit vermogen berekent de Belastingdienst aan de hand van een fictief rendement, maar in tegenstelling tot het verleden, wel op basis van de werkelijke vermogensverdeling.
Bij deze vermogensverdeling wordt een onderscheid gemaakt tussen bank- en spaartegoeden, overige bezittingen en schulden.
Voorheen deed de fiscus een aanname over deze vermogensverdeling. Deze ging ervan uit dat naarmate een belastingplichtige meer vermogen heeft, deze automatisch meer zou beleggen en hogere rendementen zou behalen. Dit kan echter weinig realistisch zijn, zeker voor mensen die vooral sparen. Aan deze praktijk maakte de Hoge Raad in december 2021 een eind.
Per vermogenscategorie wordt nog wel een fictief rendement gehanteerd, op basis van een gemiddelde over meerdere jaren in de markt. Voor spaargeld sluit het veronderstelde rendement vrij goed aan op de praktijk, maar bij de beleggingen is van fijnmazigheid geen sprake.
Zo gaat de fiscus uit van het (historische) rendement dat is gebaseerd op een mandje van obligaties, onroerend goed en aandelen. Voor 2022 veronderstelt de Belastingdienst 5,53 procent rendement en voor 2023 zelfs 6,17 procent rendement op overige bezittingen. In 2022 zullen niet veel beleggers dit rendement behaald hebben, de meesten zullen zelfs (behoorlijk) verlies hebben geleden. Voor die belastingplichtigen voelen de rendementspercentages niet alleen onrealistisch, maar ook onrechtvaardig.
De VEB is bezorgd over de complexiteit van de plannen en pleit voor een licht aangepaste voortzetting van de redelijk eenvoudige, eerdere systematiek. Een belasting over een fictief maar wel realistisch rendement en een vrijstelling voor de spaarrekeningen en obligaties waar aantoonbaar minder dan 1 procent rente op wordt vergoed.
Grondslag, tarief en vrijstelling
Hoe wil het kabinet de belasting in box 3 in de komende jaren (tot 2026) heffen? De fiscus kijkt per belastingplichtige naar de daadwerkelijke verdeling van het vermogen in box 3. Om na te gaan of en hoeveel belasting is verschuldigd, is het van belang om te kijken naar een aantal specifieke zaken.
Allereerst de grondslag, waarover belasting in box 3 verschuldigd is. Het gaat om de waarde van alle bezittingen, minus de aftrekbare schuld en minus het heffingsvrije vermogen. Onder bezittingen vallen bijvoorbeeld (beursgenoteerde) beleggingen, als aandelen en obligaties, onroerende zaken (niet de eigen woning, want die valt in box 1).
Het heffingsvrije vermogen loopt de komende jaren op van 50.650 euro in 2022 naar ongeveer 57.000 euro in 2025. Het belastingtarief wordt jaarlijks met een procentpunt verhoogd van 31 procent naar 34 procent in 2025.
Rekenvoorbeeld
Stel, een belastingplichtige (zonder fiscaal partner) had op 1 januari 2021 een vermogen van 250.000 euro, verdeeld over spaargeld (100.000 euro) en beleggingen (150.000 euro). In de onderstaande tabel staat een uitwerking van de manier waarop de verschuldigde belasting is vast te stellen. De volgende stappen zijn daarbij te onderscheiden:
Stap 1) het begint bij het splitsen van het vermogen in de componenten bank- en spaartegoeden, schulden en beleggingen (overige bezittingen). Voor schulden geldt een drempel van op dit moment 3.200 euro (zonder fiscale partner), dus alleen het deel (van de in aanmerking komende schulden) dat boven deze drempel uitkomt, is aftrekbaar.
Stap 2) Daarna is per categorie, op basis van het door de fiscus gehanteerde fictieve rendement, het rendement uit te rekenen. Dat heet het ‘belastbare rendement’. De percentages voor het veronderstelde rendement veranderen per jaar, in dit rekenvoorbeeld is uitgegaan van 2021.
Stap 3) Het totale belastbare rendement delen door het totale vermogen in box 3 levert het rendementspercentage op.
Stap 4) Niet het volledige vermogen wordt belast, want er geldt een heffingsvrij vermogen en ook, onder voorwaarden, een aftrek voor schulden. Op basis van deze correctie(s) is de ‘grondslag sparen en beleggen’ uit te rekenen.
Stap 5) Op deze grondslag is het eerder berekende rendementspercentage toe te passen. Dat levert het ‘voordeel uit sparen en beleggen’ op.
Stap 6) Het belastingtarief toepassen op het ‘voordeel uit sparen en beleggen’ levert de verschuldigde belasting op.
Voorbeeld box 3-belasting 2021 |
Spaargeld |
Beleggingen |
Totaal |
Vermogen |
€100.000 |
€150.000 |
€250.000 |
Forfaitair rendement % |
0,01 |
5,69 |
- |
Belastbaar rendement |
€10 |
€8.535 |
€8.545 |
|
|
|
|
Rendementspercentage |
|
|
3,41% (€8.545/€250.000) |
Heffingsvrij vermogen |
|
|
€50.000 |
Grondslag sparen en beleggen |
|
|
€200.000 (€250.000 - €50.000) |
Voordeel uit sparen en beleggen |
|
|
€6.820 (3,41% x €200.000) |
Belastingtarief |
|
|
31% |
Verschuldigde belasting |
|
|
€2.114 |
De nieuwe rekenmethode staat ook op de website van de belastingdienstwebsite van de Belastingdienst uitgelegd.
Nieuw stelsel per 2026
Naar verwachting zal per 2026 een nieuw systeem ingaan, waarbij de werkelijke rendementen zullen worden belast.
De VEB volgt het dossier op de voet en besteedt regelmatig aandacht aan de nieuwe ontwikkelingen.