VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Er zijn steeds meer aanknopingspunten voor een belasting op basis van het werkelijke rendement dat een belastingplichtige heeft behaald. Dat blijkt uit een onderzoek dat recentelijk, in opdracht van het kabinet, is afgerond. Hoe kan een nieuw stelsel eruitzien en wat zijn zaken om rekening mee te houden?

Of het nu gaat om de berekeningsmethodiek, het tarief of de hoogte van de vrijstelling, ze zijn sinds de invoering van de vermogensrendementsheffing in 2001, allemaal een of meerdere keren gewijzigd. Er bleef wel steeds een belangrijke constante: een heffing op een forfaitair rendement. 

De fiscus veronderstelt namelijk dat belastingplichtigen in Nederland jaarlijks een bepaald rendement behalen op hun vermogen. Of het individuele vermogen ook daadwerkelijk aangroeit met dat rendement doet niet ter zake. Het begon bij een vast forfaitair rendement van vier procent. Later is dat  aangepast aan de hand van een veronderstelde vermogensmix, op basis van rendementen in de markt.  

Het levert weliswaar relatief eenvoudig een redelijk stabiele inkomstenstroom op voor de overheid, maar kreeg steeds meer kritiek te verduren. Een belasting die uitgaat van een onjuist fictief rendement maakt de acceptatie van zo’n belasting moeilijk. Zeker op het moment dat een belegger, bijvoorbeeld met een defensieve portefeuille, niet de rendementen behaalt die de fiscus veronderstelt. Gezien de politieke realiteit rondom belastingheffing op vermogen pleit de VEB al enige tijd voor een variant waarbij werkelijk rendement wordt belast.  

Belasten op basis van werkelijk rendement 
Dat systeem, waarbij de fiscus per belastingplichtige kijkt naar het daadwerkelijk behaalde rendement, komt een stap dichterbij. Dat heeft te maken met de beschikbaarheid van data. Op dit moment heeft de Belastingdienst niet voldoende informatie om zo’n stelsel in te voeren, maar er is nu meer inzicht in de mogelijkheden om wel over die data te beschikken.  

Het Ministerie van Financiën heeft namelijk aan PwC via aanbesteding de opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van data ten behoeve van een heffing in box 3 op basis van werkelijk rendement. 

Uit dit onderzoek blijkt dat er mogelijkheden zijn om – voor bepaalde vermogensbestanddelen – over data te beschikken die noodzakelijk zijn voor een moderne en uitvoerbare heffing naar werkelijk rendement, zo stelt Hans Vijlbrief, demissionair staatssecretaris van Financiën, in een brief aan de Tweede Kamer.

Verschillende partijen, zoals banken, verzekeraars en andere financiële instellingen moeten dan meer data gaan aanleveren aan de Belastingdienst. En in bepaalde gevallen, zoals bij ‘overige bezittingen’, onder meer contant geld, belegd of uitgeleend durfkapitaal en auteursrechten, is het aan de belastingplichtige om de juiste informatie aan te leveren. 

Ook een combinatie is mogelijk, waarbij een heffing over het werkelijk rendement plaatsvindt bij bank- en spaartegoeden en bij beleggingen in financiële producten met een goede data-positie. En het nog even behouden van een forfaitaire heffing voor vermogensbestanddelen die op dat punt slechter scoren. 

Belasten van vermogensaanwas of vermogenswinst 
In het PwC-onderzoek is gekeken naar de praktische uitvoerbaarheid van twee verschillende systemen van het belasten van werkelijke rendementen per belastingplichtige: het belasten van vermogensaanwas en het belasten van vermogenswinst. 

Bij het eerste systeem, de vermogensaanwasbelasting, worden naast reguliere voordelen uit vermogen, jaarlijks zowel de gerealiseerde als de niet-gerealiseerde waardemutaties belast. Hierbij zal uiteraard een correctie plaatsvinden voor bijvoorbeeld stortingen en onttrekkingen, zodat een storting op de beleggingsrekening om effecten aan te kopen niet telt als waardestijging en een onttrekking aan de rekening niet telt als verlies.   

Doordat in dit systeem belastingheffing plaatsvindt over een waardemutatie, zonder dat het betreffende vermogensbestanddeel hoeft te zijn verkocht, kan het bij onder meer verzekeringsovereenkomsten en onroerend goed voor liquiditeitsproblemen zorgen bij belastingplichtigen. Stel dat iemand een tweede huis heeft dat in een jaar flink in waarde stijgt en er onvoldoende inkomsten tegenover staan om de belasting te betalen, dan kan dat leiden tot een verplichte verkoop.  

Bij het andere systeem, de vermogenswinstbelasting, worden de reguliere inkomsten en de gerealiseerde waardestijgingen belast. Oftewel, over een beleggingswinst dient pas op het moment van verkoop belasting te worden betaald. Hierbij ontstaat dus niet de situatie waarin belastingplichtigen (op een mogelijk ongunstig moment) beleggingen moeten verkopen om belasting te kunnen betalen, zoals bij de vermogensaanwasbelasting wel kan gebeuren. Zij kiezen het verkoopmoment in principe namelijk zelf. En dat werpt meteen een mogelijk nadelig gevolg op van dit stelsel, omdat belastingplichtigen hun belastingheffing zo kunnen timen 

In het PwC-onderzoek is er onder meer vanuit gegaan dat de eigen woning niet onder de belasting van vermogenswinst of over vermogensaanwas valt, en dat een eventuele verliesverrekening op het gehele vermogen in box 3 van toepassing is.  

Vervolgstappen 
Een nadere uitwerking is volgens demissionair staatssecretaris van Financiën Vijlbrief nodig om te kijken naar een balans tussen de beschikbaarheid van data, de uitvoeringsaspecten voor de Belastingdienst en de beheersing van eventuele ontwijkingsmogelijkheden. Ook moet een nieuwe heffing in een digitaal aangifteproces zijn in te passen zonder forse toename van administratieve lasten voor de belastingplichtige en risico’s op fouten.  

Tijdens het commissiedebat belastingen van 30 juni 2021 sprak Vijlbrief de hoop uit dat waarschijnlijk binnen een kabinetsperiode een werkelijk rendementsheffing kan worden ingevoerd. Hij benadrukte namelijk: “dit kabinet is demissionair, dit kabinet gaat dit niet meer doen”. Het gaat volgens hem om een grote beslissing en het is aan de formatietafel. Wel meent Vijlbrief te hebben klaargelegd wat nodig is om dat in te voeren.  

De VEB blijft de ontwikkelingen in het box 3-belastingdossier goed volgen en overlegt daarover met andere belanghebbenden. Daarnaast blijft de VEB natuurlijk graag betrokken in discussies binnen het ministerie van Financiën en het parlement.