Na een periode van ruim een jaar waarin de olieprijs relatief stabiel was, zit de prijs van een vat ruwe olie nu weer in een dalende lijn. De balans tussen vraag en aanbod die afgelopen periode bestond kan zomaar weer ten einde komen.
De tijden van een olieprijs rond de 100 dollar per vat liggen alweer bijna drie jaar achter ons. De oorzaak van de neergang die zich sindsdien heeft voltrokken is bekend: de opkomst van Amerikaanse (schalie)oliewinning en het grote verschil tussen vraag en aanbod dat daardoor is ontstaan.
Uit cijfers van het Internationaal Energieagentschap IEA blijkt dat dit verschil vanaf 2014 consequent tussen de 1 en 2 miljoen vaten olie per dag bedroeg. Vanaf het eerste kwartaal van vorig jaar is het overaanbod van olie echter sterk afgenomen. In het derde kwartaal oversteeg de vraag het aanbod zelfs met 100.000 vaten per dag.
Dit kwam aan de ene kant door het aantrekken van de vraag, maar ook door een minder sterke groei van het aanbod. De oorzaak voor deze laatste ontwikkeling ligt vooral in de VS. De Amerikaanse productie daalde in 2016 met een half miljoen vaten per dag.
Parallel aan deze ontwikkelingen in vraag en aanbod is de olieprijs in wat rustiger vaarwater gekomen. Vanaf een voorlopig dieptepunt ruim onder de 30 dollar per vat is de olieprijs vorig voorjaar flink gestegen om nu al circa een jaar te fluctueren tussen de 40 en 50 dollar.
In de afgelopen maand is er echter 15 procent van de olieprijs afgegaan. Gerekend vanaf de hoogste stand van dit jaar is de prijs van Amerikaanse olie zelfs met 20 procent gezakt, waarmee is voldaan aan de definitie van een ‘bearmarket’.
Deze prijsdaling lijkt ingegeven door zorgen over het veranderen van de verhoudingen in de markt. Het grootste vraagteken daarbij is de Amerikaanse productie. De IEA voorspelt een beperkte groei van de Amerikaanse productie terug naar het niveau van 2015. Maar een sterke toename van het aantal boorinstallaties in de VS de afgelopen periode maakt deze voorspelling tamelijk twijfelachtig.
Na een afname met 75 procent vanaf 2014 is het aantal boorinstallaties sinds vorige zomer weer verdubbeld. Dit kan zomaar de voorbode zijn van een veel sterker dan voorziene groei van de Amerikaanse productie. Tegelijkertijd is ook niet zeker wat er aan de vraagzijde gebeurt. De IEA verwacht dat de olievraag eind dit jaar op een recordniveau van net boven de 99 miljoen vaten per dag zal zitten. Het hangt uiteraard van de groei van de wereldeconomie af, of dat echt gebeurt.
De balans tussen vraag en aanbod die de oliemarkt vanaf 2014 uit het lood trok, leek vorig jaar te zijn hersteld. Nu lijkt het er echter op dat de balans ook zomaar weer scheef kan trekken. De gevolgen voor de olieprijs laten zich raden.
Deze ontwikkelingen trokken ook een wissel op de koersen van de belangrijkste beursgenoteerde oliemaatschappijen. Winsttaxaties zijn hier en daar wel neerwaarts aangepast, maar de waarderingen lijken redelijk, ook als de winst zich de komende jaren op zijn best stabiliseert. Een aandeel Shell kost nu zo’n 12,5 keer de winst die voor volgend jaar wordt verwacht, en het dividendrendement is maar liefst 7,3 procent. Het Britse BP is een fractie duurder op 13,8 keer de winst en een dividendrendement van 6,8 procent. Het Franse Total is met 10,8 keer de winst nog het goedkoopste van de drie grootste Europese oliemaatschappijen. Kanttekening bij Total is dat de verwachte winstgroei wat lager is en het ook het dividend wat minder scheutig. Opvallend is dat de grootste oliemaatschappij ter wereld, het Amerikaanse ExxonMobil, nu relatief duur is: ruim 18 keer de winst en een dividendrendement van ‘slechts’ 3,8 procent.
Alle vier deze oliemaatschappijen behalen volgens de analistentaxaties (bron: Bloomberg) in de komende jaren een rendement op het eigen vermogen rond de 10 procent. Als de olieprijs niet al te dramatisch meer daalt, lijken de huidige koersen een prima instapmoment te bieden voor (met name) de Europese oliemaatschappijen Shell, BP en Total. Maar voor de wat langere termijn is de toekomst voor deze sector natuurlijk hoogst ongewis.