De VEB volgt duizenden beleggingsfondsen en beoordeelt ze via de VEB fondsenrating. Wat is die rating, hoe werkt het en wat hebben beleggers eraan?
De VEB fondsenrating kan een nuttig hulpmiddel zijn om op lange termijn succesvol in beleggingsfondsen te beleggen.
Anders dan bij bestaande ratingmethodieken wordt bij de VEB fondsenrating niet alleen naar de rendementen uit het verleden gekeken, maar nadrukkelijk ook de kosten en het risico van een beleggingsfonds in de beoordeling betrokken.
Hoe werkt het?
De VEB fondsenrating kent beleggingsfondsen een rating toe die wordt weergegeven met een aantal sterren. Het maximaal aantal sterren is vijf.
Een fonds krijgt altijd minimaal één ster toebedeeld zolang het voldoet aan de basiscriteria. Belangrijkste criterium is daarbij dat het fonds minimaal drie jaar bestaat.
Daarnaast moet het fonds ingedeeld kunnen worden in een groep met fondsen die onderling vergelijkbaar zijn. Is dit niet het geval dan wordt er geen rating gegeven. De overige sterren kunnen door de beleggingsfondsen worden verkregen op basis van objectief meetbare factoren.
Kostenniveau belangrijk
De rating wordt toegekend op basis van een drietal factoren. Veruit de belangrijkste is het kostenniveau van een beleggingsfonds, uitgedrukt in de Total Expense Ratio (TER) en de omloopfactor of Portfolio Turnover Ratio (PTR).
De andere twee factoren zijn rendement en risico. Alle drie de factoren bestaan zelf weer uit twee onderdelen. Zodoende ontstaat er een rating die een brede basis kent en niet volledig afhankelijk is van al geleverde prestaties.
Waarom?
Uit diverse academische onderzoeken blijkt dat rendementen uit het verleden weinig voorspellende waarde hebben voor de toekomst. Als al een effect aanwezig is, dan geldt dat alleen voor de korte termijn.
Het kostenniveau daarentegen is wel een belangrijke indicator voor de prestaties op de lange termijn. De VEB betrekt mede daarom ook de zogenaamde indexfondsen (trackers) in haar beoordeling.
Trackers voeren een passief beleggingsbeleid door een index te kopiëren, maar zij hanteren wel relatief lage kosten.
Actief beheer mag in de ogen van de VEB best meer kosten, maar dan moet daar op de lange duur wel een (gemiddeld) betere prestatie dan het marktgemiddelde tegenover staan, na kosten
Anders dan bij bestaande ratingmethodieken wordt bij de VEB fondsenrating niet alleen naar de rendementen uit het verleden gekeken, maar nadrukkelijk ook de kosten en het risico van een beleggingsfonds in de beoordeling betrokken.
Hoe werkt het?
De VEB fondsenrating kent beleggingsfondsen een rating toe die wordt weergegeven met een aantal sterren. Het maximaal aantal sterren is vijf.
Een fonds krijgt altijd minimaal één ster toebedeeld zolang het voldoet aan de basiscriteria. Belangrijkste criterium is daarbij dat het fonds minimaal drie jaar bestaat.
Daarnaast moet het fonds ingedeeld kunnen worden in een groep met fondsen die onderling vergelijkbaar zijn. Is dit niet het geval dan wordt er geen rating gegeven. De overige sterren kunnen door de beleggingsfondsen worden verkregen op basis van objectief meetbare factoren.
Kostenniveau belangrijk
De rating wordt toegekend op basis van een drietal factoren. Veruit de belangrijkste is het kostenniveau van een beleggingsfonds, uitgedrukt in de Total Expense Ratio (TER) en de omloopfactor of Portfolio Turnover Ratio (PTR).
De andere twee factoren zijn rendement en risico. Alle drie de factoren bestaan zelf weer uit twee onderdelen. Zodoende ontstaat er een rating die een brede basis kent en niet volledig afhankelijk is van al geleverde prestaties.
Waarom?
Uit diverse academische onderzoeken blijkt dat rendementen uit het verleden weinig voorspellende waarde hebben voor de toekomst. Als al een effect aanwezig is, dan geldt dat alleen voor de korte termijn.
Het kostenniveau daarentegen is wel een belangrijke indicator voor de prestaties op de lange termijn. De VEB betrekt mede daarom ook de zogenaamde indexfondsen (trackers) in haar beoordeling.
Trackers voeren een passief beleggingsbeleid door een index te kopiëren, maar zij hanteren wel relatief lage kosten.
Actief beheer mag in de ogen van de VEB best meer kosten, maar dan moet daar op de lange duur wel een (gemiddeld) betere prestatie dan het marktgemiddelde tegenover staan, na kosten